Wedzinga: het spreekrecht van slachtoffers

Door Wicher Wedzinga

Het spreekrecht voor slachtoffers van bepaalde ernstige misdrijven als moord en doodslag zal volgens staatssecretaris Teeven worden uitgebreid. Op initiatief van SP-kamerlid Janssen. neemt de rechtbank Amsterdam het voortouw met een proef waarin na het vonnis waarin de rechter vaststelt dat de verdachte schuldig is, het slachtoffer of diens nabestaanden in de gelegenheid worden gesteld zich tot de dader te richten.

 

Daardoor kan de officier van justitie bij zijn requisitoir en de rechter bij de strafoplegging beter rekening houden met de emotionele schade die door de dader is aangericht.

Het voorstel is sympathiek, maar tamelijk naïef. Dat de huidige modellering van het spreekrecht ongelukkig is, staat buiten kijf. Reeds omdat het slachtoffer zijn woede en verdriet mag ventileren voordat de rechter heeft vastgesteld of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het strafbare feit, ontstaat een merkwaardige situatie. De verdachte moet immers voor onschuldig worden gehouden voordat zijn schuld in rechte komt vast te staan en krijgt nu wat prematuur de volle lading over zich heen. Op zichzelf is dat nog tot daaraan toe.

Belangrijker is echter dat de rechterlijke overtuiging door begrijpelijke emotionele betogen de boventoon gaat voeren en de rechter te gemakkelijk tot een bewezenverklaring komt. Want ons wettelijke bewijsstelsel stelt weinig voor. Een rechter die overmand door emoties de overtuiging heeft dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, zal het weinig moeite kosten het bewijs rond te breien. Daardoor dreigt het gevaar dat de schuldvraag wordt vermengd met de vraag naar de strafwaardigheid van het feit.

Daarom is het goed dat in de Amsterdamse proef het spreekrecht wordt uitgeoefend nadat de rechter tot een bewezenverklaring is gekomen. Er ontstaat dus een soort tweefasenproces. Het grote nadeel daarvan is dat het erg veel beslag legt op de capaciteit van de Rechterlijke Macht en daarvoor is geen geld beschikbaar.

Veel meerwaarde zal de verruiming van het spreekrecht niet hebben. Het slachtoffer kan immers ook een schriftelijke slachtofferverklaring indienen en dat zal ook de nodige impact op de rechter hebben. Zou zo’n slachtofferverklaring logisch gesproken dan eigenlijk ook niet na het rechterlijk oordeel over de beschuldiging aan de rechter moeten worden voorgelegd? Bovendien zal het Openbaar Ministerie direct of indirect contact hebben gehad met het slachtoffer en zullen doorgaans diens verklaringen in de vorm van getuigenverklaringen aan het dossier zijn toegevoegd.

Ik vind het zonder meer een verbetering dat ook vertegenwoordigers van slachtoffers, zoals bijvoorbeeld ouders van kinderen en verstandelijk gehandicapten, het spreekrecht namens het slachtoffer mogen uitoefenen. Het oorspronkelijk voorstel van kamerlid Ada Gerkens dient op dit punt te worden overgenomen. Maar het idee dat slachtoffers minder vaak naar de civiele rechter hoeven te gaan om schadevergoeding te krijgen, berust op drijfzand. Het tegendeel zie ik eerder gebeuren. De strafrechter kan maar moeilijk uit de voeten met dergelijke “gevoelsclaims”. Het emotionele betoog door of namens het slachtoffer laat zich namelijk niet of nauwelijks in geld uitdrukken. De rechter zou wel eens meer dan nu al het geval is de neiging kunnen hebben om de zaak op dit punt door te schuiven naar de burgerlijke rechter. Het wordt er immers niet eenvoudiger op.

Al met al waardeer ik het voorstel als`een verbetering. Teeven maakt goede sier als hij de plannen in wetgeving weet om te zetten. Maar als er geen geld voor is doet hij er verstandig aan, het voorstel te bevriezen. Want om slachtoffers blij te maken met een ode mus, gaat wel erg ver. Zelfs voor een politicus.

Wicher Wedzinga is strafrechtspecialist.