De ontknoping van het tapschandaal

Door Wicher Wedzinga

Aanstaande dinsdag 12 februari beslist het gerechtshof in Den Bosch of het verzoek van Robert Hörchner en Annelies Pijnenborg dat twee politiemensen die tapgesprekken zouden hebben vervalst, daarvoor worden vervolgd. Bij een eerdere klacht kreeg Hörchner nul op het rekest van een ander Hof. 

 

Dat Hof kwam zonder de opnames te beluisteren, tot de conclusie dat de uitwerking van de rechercheurs weliswaar ‘onzorgvuldig’ was, maar dat, ‘ook niet na nader onderzoek’, aangetoond kon worden dat de rechercheurs bewust vervalste processen-verbaal hadden opgemaakt.

De opmerkelijk telepathische blik van het Hof reikt wellicht toch minder ver dan hij dacht. Want op 22 mei 2007 ontvingen Hörchner en Pijnenborg na lang aandringen een kopie van de geluidsband van het tapgesprek. En dat bevestigde hun vermoeden. Een deskundigenrapport leerde dat eerdere transcripties van rechercheur Jager en het hoofd van de tapkamer rechercheur Van Roy niet alleen onderling aanzienlijk van elkaar verschilden, maar ‘geen steun vonden’ in het audiosignaal. En dat was niet het enige nieuwe feit dat in het op 1 februari 2011 ingediende klaagschrift van de advocaat van Hörchner, mr. Y. Moszkowicz, werd genoemd. Al met al reden genoeg om het klaagschrift inhoudelijk te beoordelen.

Eén ding hadden de uiteenlopende versies wel gemeen. Hoe belabberd het signaal ook was, de uitkomst was in essentie telkens identiek. Namelijk belastend voor Hörchner en zijn echtgenote. Zij zouden een loods hebben verhuurd aan een XTC-bende. Beiden werden opgepakt en vastgezet. Maar de rechters verwezen de belastende informatie naar de prullenmand en spraken Hörchner en zijn echtgenote vrij. Helaas was het leed al geschied. Hörchner had zijn confectiebedrijf al moeten opdoeken en werd daarna in het kader van de door politici zo bewierookte Europese samenwerking naar een gevangenis annex martelkamer in Polen afgevoerd. Hij zou daar bij de handel in verdovende middelen zijn betrokken.

Geen verjaring

Maar na de nieuwe ontlastende informatie zou licht kunnen worden gedacht: eind goed, al goed. Vrijspraak en schadevergoeding voor Hörchner en Pijnenborg en strafvervolging voor de schrijflustige rechercheurs. Het was immers duidelijk dat de transcripties niet deugden. Maar het zit juridisch toch wat gecompliceerder in elkaar.

Juridisch spelen twee kwesties een rol. 1. De eerste is of de gespreksverslagen, die op ambtseed c.q. belofte in een proces-verbaal waren opgenomen, willens en wetens (opzettelijk) door de rechercheurs Jager en De Roy waren vervalst. 2. En de tweede kwestie is of de valsheid in geschrifte inmiddels is verjaard. Het proces-verbaal van Jager dateert immers van 12 november 1999 en dat van De Roy was opgemaakt begin 2000. De verjaringstermijn is 12 jaar. Reden genoeg van de dienaren van het recht om op 15 januari j.l. niet op te komen dagen op de zitting van het Hof, ondanks een oproep daartoe.

Maar dan hebben zij zich juridisch toch behoorlijk verrekend. Want het Wetboek van Strafrecht bepaalt in artikel 71 lid 2 dat de verjaringstermijn bij valsheid begint te lopen ‘op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid gepleegd is’. Bepalend is dus niet het moment dat het transcriptieproces-verbaal is opgemaakt, maar het moment waarop van dat proces-verbaal ‘gebruik’ is gemaakt. In de juridische literatuur wordt algemeen aangenomen dat van een vervalst proces-verbaal ‘gebruik’ is gemaakt, zodra de valsheid aan het licht is gekomen.

En dat is in de zaak van Hörchner en Pijnenborg de datum waarop uit het deskundigenonderzoek van de kopie van de geluidsband is gebleken dat de verschillende op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakte versies geen steun vinden in het audiosignaal. We schrijven dan 31 juli 2009. Het strafbare feit waarvoor vervolging wordt verlangd is dus zogezien niet verjaard.

In strijd met de waarheid

Rest de hamvraag: zijn de processen-verbaal onzorgvuldig opgemaakt of hebben de rechercheurs opzettelijk onjuiste teksten gefabriceerd. Saillant detail is dat die teksten weliswaar onderling wezenlijk verschillen, maar ondanks het slechte signaal op cruciale onderdelen wel belastend zijn. Dat de teksten zo wezenlijk verschillen is al een teken aan de wand. Kennelijk is het allemaal niet zo duidelijk. De diverse betrokkenen worden onafhankelijk van elkaar gehoord en van de versie van rechercheur Jager blijft hoegenaamd niets over. Duidelijk is dat de loods niet werd verhuurd door Hörchner en Pijnenborg. Dan komt het hoofd van de tapkamer Van Roy op de proppen die een geheel eigen en aanzienlijk uitgebreidere versie op papier zet, maar die dan ook naar eigen zeggen, over bijzondere gaven beschikt. Hörchner wordt opnieuw geïncrimineerd.

Ook deze versie vindt echter volgens het deskundigenrapport geen weerklank in de geluidsopname. De enige versie die de goedkeuring van de deskundigen kan wegdragen is die van Rob van Veen, maar die versie wijkt op cruciale punten zozeer af van die van Van Roy dat, mede gelet op het belastende karakter van het verslag van Van Roy, het juridisch niet anders kan dan dat van Roy willens en wetens het (aanmerkelijke) risico heeft genomen dat zijn op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal in strijd met de waarheid was. Mutatis mutandis kan hetzelfde worden gezegd van het proces-verbaal van rechercheur Jager.

Kans op veroordeling

Bij dit alles dient bedacht te worden dat het Hof in het kader van een beklagprocedure de haalbaarheid in die zin toetst dat hij beoordeelt of er een gerede kans is dat strafvervolging tot een veroordeling zal leiden. Die kans is er in deze zaak zeker.

Je mag toch verwachten dat het Hof een juridisch zuivere maatstaf aanlegt en de zaak voorlegt aan de rechtbank. Wat mij huiverig maakt is dat het Hof zich te veel laat leiden door de gedachte dat de constatering dat er met het opmaken van transcriptiegesprekken mogelijk wordt geknoeid, een belangrijk onderdeel van de opsporing van strafbare feiten in het ongerede raakt. Verklaart dat waarom nota bene de voormalige Secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, mr. J. Demmink, zich met de ogenschijnlijk onbenullige zaak van Hörchner en Pijnenborg heeft bemoeid? Of zou (mede) een rol kunnen hebben gespeeld dat omstreeks dezelfde tijd ook Baybasin werd getapt en dat er over het waarheidsgehalte van die taps veel commotie is ontstaan?

Wicher Wedzinga is voormalig raadsheer en universitair hoofddocent, strafrechtanalist, columnist/schrijver/blogger, law consultant.