Anti-terrorisme-wetgeving werkt niet

Door Wicher Wedzinga

Vanaf 1 februari 2007 is het mogelijk om terrorisme krachtdadiger en vooral in een vroegtijdig stadium te bestrijden. De wet die op dat moment werd ingevoerd maakte het op ruime schaal mogelijk “verdachten” van terrorisme te observeren, telefoons te tappen, informatie te verzamelen, te fouilleren zonder concrete verdenking. Ook mochten verdachten in bewaring worden gesteld zonder dat er sprake was van veel bewijs.

Zoden

Een heel pakket van maatregelen dus, die diep ingrijpen in de privacy van burgers. En die vooral gericht waren op het voorkomen van terroristische aanslagen. Preventie stond centraal. Voor de veiligheid van burgers en de staat moeten offers worden gebracht, zo werd toen en nu gedacht. Maar heeft het ook zoden aan de dijk gezet?

Vier personen

Het WODC heeft dit in 2012 onderzocht en komt tot een vernietigende conclusie. In de periode 2007-2011 zijn 106 onderzoeken uitgevoerd. In 18 gevallen werd gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdheden. Slechts vier personen werden op summiere gronden in bewaring gesteld.

Eén zaak

Veelzeggend is dat in 15 zaken een opsporingsonderzoek in gang werd gezet zonder dat er sprake was van een voldoende onderbouwde verdenking. “Aanwijzingen” waren voldoende. Eén zaak moet voor de rechter komen, maar de verdachte is voortvluchtig. In vrijwel alle andere zaken leverde het onderzoek niets op dat een verdenking rechtvaardigde. Dat de privacy van de desbetreffende personen was geschonden moet dan kennelijk op de koop toe worden genomen.

Nul

De conclusie van het WODC is, gelet op het voorgaande, voor de hand liggend: “Uit het gebruik van de Wet opsporing terroristische misdrijven kunnen we niet opmaken dat de verruimde bevoegdheden tot nu toe hebben bijgedragen aan een efficiëntere opsporing van terroristische misdrijven”. De vraag die dan rijst is of wettelijke mogelijkheden die zo ver gaan, moeten worden ingevoerd als het resultaat grenst aan nul.

Simplisme

Maar die vraag lijkt maatschappelijk gezien overbodig. Alles wijst er op dat velen bereid zijn om een hoge prijs te betalen voor het bieden van (schijn)veiligheid. Vaak onder het mom van: als je niets te verbergen hebt, heb je ook niets te vrezen. Een simplisme dat getuigt van een gebrek aan kennis van de impact van de wettelijke maatregelen voor fundamentele grondrechten van burgers.

Veiliger?

Bestrijding van terrorisme is een “must” geworden en daar valt uiteraard veel voor te zeggen. Maar de centrale vraag is of ons assortiment van opsporingsbevoegdheden ook zonder de in 2007 ingevoerde verruiming voldoende is om ons te wapenen tegen terroristische dreigingen. Die vraag kan in die zin bevestigend worden beantwoord, dat het er niet op lijkt dat we er veiliger op zijn geworden, terwijl we rechtsstatelijk gezien wel veel hebben ingeleverd.