Vrijspraak: één getuige is niet genoeg

Na een alarmerend bericht dat binnenkwam bij de politie te Arnhem werd er een zwaar bebloede man op straat aangetroffen. Hij werd ondersteund door een buurtbewoonster die de politie liet weten dat de gewonde man aangaf dat hij door een kennis van hem met een mes gestoken was.

Door Arthur van der Biezen

Met meerdere steekverwondingen in hoofd en arm werd de man in het ziekenhuis opgenomen en behandeld. Tegenover de politie wilde de man niets verklaren en evenmin wilde hij aangifte doen. Na het horen van verschillende buurtbewoners en mogelijke getuigen werd de man enkele weken later nogmaals door de politie gehoord. Tijdens dit verhoor deed hij wel aangifte en noemde hij de naam van een vriend van hem die de steekverwondingen zou hebben toegebracht.

Hij verklaarde dat hij bij het huis van zijn moeder werd opgehaald toen er door iemand was aangebeld. De kennis die aan de deur stond zei dat ze iets te bespreken hadden en vroeg hem om mee te rijden. Aangever stapte vervolgens achterin de auto en de kennis van hem ging voorin op de bijrijdersstoel zitten.

Enige tijd later zou de betreffende kennis zich in de auto hebben omgedraaid en zou zonder iets te zeggen op aangever ingestoken hebben. Daarna zou de auto gestopt zijn waarna aangever de kans zag de deur van de auto te openen en weg te vluchten. Volgens aangever zouden bouwvakkers die aldaar aan de bestrating aan het werk waren alles gezien moeten hebben.

Gevraagd naar het motief of de aanleiding van de steekpartij kon aangever géén helder verhaal produceren. Hij had wel vermoedens over vreemdgaan met een vriendinnetje maar verder kwam hij niet.

Een bizar verhaal waarbij slechts één ding objectief vast stond namelijk het opgelopen letsel.

Vrijwel direct na het noemen van de naam van de vermeende dader – de “kennis” van aangever – werd deze opgepakt op verdenking van poging tot moord dan wel poging doodslag. Tegenover de politie zowel als tegenover de rechter-commissaris ontkende mijn cliënt (de “kennis”) dat hij aangever ook maar iets had aangedaan. Hij verklaarde dat hij aangever die dag bij zijn moeder had opgehaald om over een zaak te praten en dat hij vervolgens met hem en een andere vriend een stukje was gaan rijden. Na een discussie in de auto waren ze gestopt en was aangever, zonder enig letsel, lopend vertrokken. Van een steekpartij in de auto was volgens cliënt géén sprake. Na het horen van verschillende (vermeende) getuigen werd de zaak na 9 maanden inhoudelijk door de rechtbank behandeld.

Twee dagen na de zitting belde cliënt mij op met de mededeling dat hij was vrijgelaten en dat hij naar huis kon.

De rechtbank oordeelde als volgt:

De rechtbank ziet op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Dat aangever niet direct aangifte deed doet aan de betrouwbaarheid niet af nu dit valt te verklaren door de medische toestand van het slachtoffer, vlak na het steekincident. Echter, volgens artikel 342, tweede lid , van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

En de rechter vond, in de zaak van mijn cliënt, dat al het (steun-)bewijs afkomstig was van enkel het verhaal van de aangever en dat er verder géén objectieve (andere) bron was die zag óf er gestoken was en zo ja door wie.

Vervroegde vrijspraak volgde.

Arthur van der Biezen is strafrechtadvocaat te Den Bosch.