Dna is nog steeds geen wondermiddel (COLUMN)

Stel je de volgende situatie eens voor. Een meisje komt van haar werk en stapt in de trein om naar huis te gaan. Wanneer zij de trein en later het station verlaat, loopt zij richting haar woning. Nog voordat zij daar aankomt wordt ze van achter beslopen, gegrepen en de bosjes ingetrokken.

Door Ruben Poppelaars

Die persoon probeert vervolgens de broek van het meisje uit te trekken, door de achterkant van de broek naar beneden te proberen te duwen. Het meisje verweert zich, geeft haar belager een elleboogstoot in het gezicht en weet te ontkomen. Zij ziet vervolgens haar belager wegrennen. Aan de kleding, het postuur en de manier van lopen herkent zij de belager. Het is haar ex-vriend, die haar al maanden stalkt. Het meisje doet aangifte en haar kleding wordt inbeslaggenomen ten behoeve van dna-onderzoek. Op de linker kontzak van haar broek wordt een biologisch contactspoor aangetroffen. De aard van het biologisch materiaal (speeksel, huidepitheel, zweet, sperma, bloed, enz.) is onbekend. Uit dna-onderzoek blijkt het dna-materiaal afkomstig te zijn van een onbekend gebleven man. De ex-vriend van het meisje is inmiddels aangehouden en er is een dna-bemonstering bij hem verricht. Hij blijkt niet de donor van het dna-materiaal. Wel zijn er getuigen die hebben gezien dat de jongen zich omstreeks het tijdstip van het delict in de directe omgeving van de plaats delict ophield. De jongen beroept zich op zijn zwijgrecht.

In dit voorbeeld zal snel de conclusie worden getrokken dat het dna-spoor niets met het delict te maken heeft. Het kan op allerlei onschuldige manieren op die broek terecht zijn gekomen. Bijvoorbeeld doordat het dna-materiaal op het zitvlak van de stoel in de trein zat en op die manier is overgedragen. Misschien had de dader immers wel handschoenen aan. Dan hoeft zijn dna daar helemaal niet op die kleding te worden aangetroffen. In het voornoemde voorbeeld is een veroordeling van de ex-vriend allesbehalve ondenkbaar.

Stel je nu eens de casus voor, zonder dat het meisje haar belager heeft herkend en zij ook helemaal geen vervelende ex-vriend heeft die haar al tijden lastigvalt. Er is verder ook geen enkele bron van informatie waaruit een idee voortvloeit wie de dader is. Wel is er nog steeds dat dna-spoor. Hoe kijk je daar dan naar?

Dikke kans dat je door het gebrek aan aanwijzingen de bewijswaarde van het dna-spoor gaat opwaarderen. Ineens ben je ervan overtuigd dat het een daderspoor is en hoe langer je de zaak onderzoekt zonder aanwijzingen te vinden, hoe meer je daarvan overtuigd raakt. Zul je net zien dat men in Den Haag heeft besloten dat iedereen, ooit veroordeeld of niet, stevig verdacht in een zaak of niet, dna heeft moeten afstaan ten behoeve van de opslag in de dna-databank.

Niet langer is het aangetroffen dna-spoor van een onbekend gebleven man, maar komt het dna-profiel overeen met dat van jou. De politie staat aan je deur en houdt je aan. Je wordt gevraagd te verklaren hoe je dna op de billen (nou ja, de broek ter hoogte van de billen) van het belaagde meisje zit. Juist daar waar de dader de broek naar beneden probeerde te trekken. Althans, daar ongeveer. Je hebt geen idee, je kent het meisje niet. Daarmee geef je dus geen verklaring voor de aanwezigheid van je dna en de rechter-commissaris meent dat dit dna toch wel om een verklaring schreeuwt. Hij houdt je daarom nog twee weken vast. Twee weken later verlengt de rechtbank die voorlopige hechtenis nog eens met 30 dagen. Maar als er dan nog steeds geen aanvullend bewijs is, laat men je gaan. Probeer je eens voor te stellen hoe je omgeving dan naar je kijkt. Je hebt anderhalve maand vastgezeten voor een zedenzaak waarbij ook nog eens je dna is aangetroffen, waar je geen verklaring voor hebt.

Als het idee van een dna-databank met ieders dna werkelijkheid zou worden, is een voorbeeld als hierboven niet eens zo denkbeeldig. Een bevestiging daarvan vind je te meer in het publieke debat omtrent de zaak Nicky Verstappen. Ondanks waarschuwingen vanuit verscheidene, deskundige hoeken, lijkt de gedachte bij het publiek toch wel te zijn dat het dna-spoor dat aan Jos B. wordt gekoppeld, zijn daderschap bewijst. Dit terwijl we toch eigenlijk wel bar weinig informatie hebben over de aard, hoeveelheid en authenticiteit van het biologisch materiaal en op welke exacte locatie op de kleding het is aangetroffen. Het is best bijzonder om te zien dat vol afschuw wordt teruggekeken op gerechtelijke dwalingen en de eenvoud waarmee een doorslaggevend gewicht aan bepaalde gegevens wordt gegeven, maar het publieke debat over deze zaak nu zo plaatsvindt.

Men dient te beseffen dat een dna-spoor niet per se een klodder sperma, bloed of speeksel is. Het kan bestaan uit een minimaal aantal cellen die daar op vele wijzen terecht kunnen zijn gekomen. De hele dag door laat je overal dna achter. Dat kan via het ene object, ook weer op een ander object terecht komen. Het is daarom niet redelijk om zonder meer van iemand te verlangen uit te leggen hoe zijn of haar dna ergens terecht is gekomen. Het aantal gevallen waarin de aanwezigheid van dna-materiaal om een uitleg schreeuwt is eerder uitzondering dan de regel. Dat is niet anders als een dna-spoor de enige mogelijke aanwijzing in een zaak is. Zolang in dat verband nog zoveel denkfouten blijven bestaan, lijkt mij de verplichting voor niet-verdachte burgers om dna-materiaal af te staan en dat ook nog eens in een databank te stoppen, een heel slecht idee. Onschuldige burgers zullen eerder worden gekoppeld aan een misdrijf, omdat er vaker dna-materiaal wordt gevonden dat wordt geïndividualiseerd. De wil om een dader te vinden, kan onbewust leidend zijn in de interpretatie van het spoor. Met alle gevolgen van dien.

Mr. ing. Ruben Poppelaars is strafrechtadvocaat en specialist in het forensisch onderzoek (vanwege zijn ingenieurstitel in dat vakgebied) bij TDNL Strafrechtadvocaten en auteur van het boek ‘Op dood spoor’.