Harry S. moet zonder Bram Moszkowicz

Door Wicher Wedzinga 

Dat het Openbaar Ministerie in ons strafvorderlijk stelsel de lakens uitdeelt, zal een ieder die over meer dan gemiddelde kennis van het strafrecht beschikt inmiddels duidelijk zijn. Hells Angel Harry S., die naar verluidt wordt verdacht van afpersing en witwassen, moet hiervan voorlopig de wrange vruchten plukken. Hem is nota bene door het Openbaar Ministerie het recht ontzegd om rechtsbijstand te krijgen door een advocaat van zijn keuze, in dit geval mr. A. Moszkowicz.

Moszkowicz meldde zich als advocaat namelijk voor twee verdachten S. en G., maar moest van het OM kiezen en toe hij dat weigerde, koos het OM. Wrang, paternalistisch en rechtsstatelijk gezien dubieus. Die keus viel dus in het nadeel uit van S.. De andere verdachte, Donald G., heeft dit keer het geluk aan zijn zijde en mr. Moszkowicz mag wel voor hem optreden. Op zichzelf kan dit overigens iets zeggen over de strategie van het OM. Daar kan de verdediging mogelijk zijn voordeel mee doen.

Vanzelfsprekend is Moszkowicz het hier niet mee eens en maakt hij gebruik van de gelegenheid een bezwaarschrift in te dienen bij de rechtbank. Even terecht als (vermoedelijk) kansloos. Want op grond van ons uit het lood geslagen Wetboek van Strafvordering mag het OM wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat het contact tussen advocaat en verdachte er toe zal strekken dat die verdachte op de hoogte raakt van informatie die het opsporingsonderzoek zou kunnen frustreren of wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat het contact zal worden misbruikt om de waarheidsvinding te belemmeren, de toegang weigeren of bepalen dat de advocaat de verdachte niet alleen mag spreken. Ik krijg de indruk dat het OM de meest vergaande optie, namelijk de eerste, heeft gekozen.

De rechtbank zal zeker in deze prille fase van het onderzoek, de neiging hebben het OM het voordeel van de twijfel te geven. Want het is niet mis wat er hier gebeurt. Een verdachte in een cruciale fase van het opsporingsonderzoek rechtsbijstand weigeren. Strikt genomen zal het OM in het kader van de bezwaarschriftprocedure aannemelijk moeten maken dat er een redelijk vermoeden bestaat dat de waarheidsvinding gevaar loopt en is het niet aan mr. Moszkowicz om te bewijzen dat dit niet zo is. Maar de ervaring leert dat het in de praktijk wel eens anders zou kunnen gaan. Het OM zal door de rechter niet worden gedwongen om met de billen bloot te gaan en kan zich er vermoedelijk met een vage en wollige motivering vanaf maken.

Ondertussen is het een fait accompli dat S. een tijd geen rechtsbijstand heeft gehad en dat zich in de latere strafrechtelijke procedure kunnen wreken. Het recht op rechtsbijstand is namelijk niet alleen nationaal wettelijk in regels gevangen, maar zoals steeds vaker het geval is, dicteert het EVRM het juridische toetsingskader en dat zou er best eens toe kunnen leiden dat het recht op rechtsbijstand in de zin van artikel 6 lid 3 EVRM “in de kern” is aangetast. De hamvragen daarbij zijn of het waarheidsvinding daadwerkelijk in het geding was en of de inbreuk op het recht op rechtsbijstand de verdachte in zijn verdediging wezenlijk heeft geschaad. Interessante stof om nu al over na te denken.

Wicher Wedzinga is strafrechtspecialist.