Het (on)gemak van voorlopige hechtenis (COLUMN)

Mijn cliënt was met vrienden naar de kermis geweest. Na een geslaagde avond keerde hij nietsvermoedend huiswaarts en fietste door een bos, alwaar op hetzelfde moment een aantal jongens werd overvallen en beroofd.

Door Tjerk Wassenaar

Die jongens verklaarden dat ze van hun fiets werden getrokken en dat ze vervolgens werden geslagen en geschopt. Daarna werden geld, sleutels en een mobiele telefoon ontnomen.

Verkeerde moment, verkeerde plaats. Cliënt werd dezelfde avond nog aangehouden door de politie wegens vermeende betrokkenheid bij de straatroof. Cliënt ontkende iedere betrokkenheid en uit het onderzoek van politie en justitie kwam geen enkele aanwijzing naar voren dat hij een bijdrage aan de straatroof had geleverd, laat staan ‘een significante bijdrage van voldoende gewicht’ (zoals voor medeplegen is vereist). Het enkel aanwezig zijn of in de buurt zijn is volgens vaste jurisprudentie daarvoor niet voldoende. Tevens was er geen enkel technisch bewijs dat cliënt aan de vermeende straatroof kon linken.

Rook en vuur

Het standpunt van het OM kwam er kort beschreven op neer dat er desondanks voldoende aanwijzingen waren dat cliënt betrokkenheid had bij de straatroof, nu cliënt op het moment van de straatroof op de plaats delict was en aldaar zou zijn herkend door een getuige. Waar rook is, is vuur. Op vordering van de officier van justitie werd cliënt daarom door de rechter-commissaris 14 dagen in bewaring gesteld en in afwachting van aanvullende onderzoeksresultaten werd vervolgens door de rechtbank ook nog de gevangenhouding voor de duur van 30 dagen bevolen. Waar de officier van justitie en de rechtbank (op dat moment) echter aan voorbij gingen was dat de getuige had verklaard dat cliënt op afstand stond.

Andere getuige

Gedurende de periode dat cliënt in gevangenhouding zat en ik ondertussen de verdediging van cliënt had overgenomen van een collega, kwam uit het aanvullende onderzoek wederom geen enkele aanwijzing naar voren dat cliënt een bijdrage aan de straatroof had geleverd. Dat lag geheel in de lijn der verwachting en had men reeds kunnen afleiden uit het feit dat de getuige had verklaard dat cliënt op afstand stond. Sterker nog: een andere getuige bevestigde later dat cliënt op geruime afstand stond en verklaarde dat cliënt niks gedaan had. Ik was dan ook hoogst verbaasd toen de officier van justitie tijdens de opvolgende raadkamerzitting met droge ogen toch verlenging van de gevangenhouding (voor de duur van maar liefst 60 dagen!) vorderde. De meervoudige strafkamer moest tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak maar beslissen of er voldoende bewijs was en tot die tijd moest cliënt “gewoon” in voorlopige hechtenis blijven, aldus de officier van justitie. Gelukkig ging de rechtbank daar niet in mee en werd de voorlopige hechtenis van cliënt na 1,5 maand eindelijk opgeheven wegens ‘het ontbreken van voldoende ernstige bezwaren ten aanzien van het medeplegen van de straatroof’.

Geseponeerd

Tot een inhoudelijke behandeling van de strafzaak is het nooit gekomen. De officier van justitie, die eerder nog verlenging van de gevangenhouding vorderde, heeft inmiddels eieren voor haar geld gekozen en de zaak tegen cliënt geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Cliënt kan nu de kerst met zijn moeder doorbrengen en wacht een riante schadevergoeding. Die vergoeding is echter slechts een pleister op de wonden en staat in schril contrast met de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten: die tijd kan hij nooit meer inhalen en zal hij nooit vergeten. De vraag, die advocaat-generaal Taru Spronken mei dit jaar in het Nederlands Juristenblad terecht stelde, is daarom: kan het ook een tandje minder? Men lijkt het zekere voor het onzekere te willen nemen, maar overziet daarbij onvoldoende de ingrijpende consequenties en gevolgen die voorlopige hechtenis met zich meebrengt. Terwijl het juist andersom zou moeten zijn: geen voorlopige hechtenis tenzij…

Vrij, tenzij

‘Van alle landen in Europa stopt Nederland het snelst en het vaakst mensen in voorlopige hechtenis, ook steeds vaker ten onrechte’, schreef hoogleraar Beunders mei dit jaar in De Groene Amsterdammer. Kort daarvoor had het College voor de Rechten van de Mens al gerapporteerd dat Nederlandse rechters vaak onvoldoende kritisch kijken naar de toepassing van voorlopige hechtenis en de argumentatie die daaraan ten grondslag ligt. Als aanbeveling in haar rapport benadrukte het College nogmaals de jurisprudentie van het Europese Hof, waaruit volgt dat voorlopige hechtenis een laatste middel dient te zijn en dat een minder zwaar middel, zoals een schorsing van de hechtenis onder voorwaarden, de voorkeur dient te krijgen. Uitgangspunt is altijd dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen (art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR) en dat hij zijn proces in vrijheid moet kunnen afwachten (art. 5 EVRM en art. 9 IVBPR).

Helaas blijkt nog niet iedereen daarvan doordrongen.

Tjerk Wassenaar is strafrechtadvocaat bij Van der Biezen Advocaten.