Erger dan een rechterlijke dwaling

Door Wicher Wedzinga

In de zaak Vidgen van 10 juli 2012 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een opmerkelijke uitspraak. Vidgen was veroordeeld wegens betrokkenheid bij drugssmokkel tot vier jaar en drie maanden gevangenisstraf.

 

De veroordeling was vooral gebaseerd op de tegenover de Duiste politie afgelegde verklaringen van een medeverdachte (“M”), die hiervoor al in Duitsland was veroordeeld, maar tegenover de Nederlandse rechter bitter weinig te melden had. Kritische vragen van de verdediging weigerde hij te beantwoorden. Dat mag, ook al is hij getuige.

 

Een getuige moet weliswaar de waarheid vertellen, maar heeft het recht te zwijgen als hij door te praten het risico loopt zichzelf te belasten. En er liep nog een zaak tegen deze medeverdachte die kennelijk met die drugssmokkel te maken had.

Vidgen had zonder succes zijn veroordeling tot aan de Hoge Raad aan toe aangevochten. De Hoge Raad vond dat er voldoende steunbewijs was. De Advocaat-Generaal van de Hoge Raad vond van niet en kwam tot de slotsom dat de veroordeling van Vidgen in beslissende mate berustte op de verklaringen van medeverdachte M., zonder dat Vidgen in de gelegenheid was gesteld om M te ondervragen. Daarmee was het ondervragingsrecht geschonden en was er geen sprake meer van een eerlijk proces. Kort na de veroordeling in 2006 stapte Vidgen naar het EHRM. Na 6 jaar haalde hij zijn gelijk. De straf heeft hij inmiddels uitgezeten.

De uitspraak van het EHRM ligt in het verlengde van eerdere uitspraken en heeft tot gevolg dat een veroordeling niet in beslissende mate mag berusten op de verklaring van een getuige die niet door de verdediging aan de tand kan worden gevoeld. Dat komt in Nederland frequent voor. Zaken waarin verschillende verdachten zijn betrokken worden niet zelden gescheiden behandeld, waardoor de ene verdachte als getuige in de zaak tegen de andere verdachte kan worden gehoord.

Een getuige heeft het wettelijk recht om vragen niet te beantwoorden die hem kunnen belasten. Dat kan als de zaak van hem nog moet voorkomen, maar ook, zoals in Vidgen, als de getuige al is veroordeeld, maar er een andere zaak tegen hem loopt, die samenhangt met de zaak waarin hij moet getuigen en waarvoor hij is veroordeeld.

Wanneer de getuige van dat verschoningsrecht gebruik maakt, zal er voldoende steunbewijs moeten zijn, anders dient vrijspraak te volgen. Vidgen werd door de Nederlandse rechter veroordeeld op basis van bijna niets. Hij ontkende en van de 21 bewijsmiddelen waren er maar vier die hem linkten aan de beschuldiging. Van die vier waren er slechts twee waarin werd beweerd dat Vidgen wel wist dat er xtc werd gesmokkeld. Alle vier verklaringen waren door M. afgelegd tegenover de Duitse politie.

Het is bijna beschamend op te zien hoe gemakkelijk Nederlandse rechters met het bewijsrecht omspringen en in welke mate het ondervragingsrecht is uitgehold. Het EHRM geeft de Nederlandse rechter een gevoelige tik op de vingers. Ondervragen is niet altijd hetzelfde als vragen stellen. Maar ook politie en OM zullen hier lering uit moeten trekken. De opsporing in vergelijkbare zaken moet worden geïntensiveerd omdat rekening moet worden gehouden met het risico dat een medeverdachte die als getuige wordt gehoord, gebruik maakt van zijn zwijgrecht.

Het simpele gegeven dat er enig steunbewijs is en dat de verdediging in ieder geval in de gelegenheid is geweest om vragen te stellen, is niet meer voldoende. Hulde voor het EHRM!

Vidgen zal na deze voor hem gunstige uitspraak van het EHRM om herziening vragen. Een doekje voor het bloeden. Een rechterlijke dwaling? Het is maar hoe je het definieert. Misschien is dit nog wel erger.

Wicher Wedzinga is voormalig raadsheer en universitair hoofddocent, strafrechtanalist, columnist/schrijver/blogger, law consultant.