OM probeert opnieuw moorddadige intentie 26Koper te bewijzen (UPDATE)

In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie in de 26Koper-zaak opnieuw zeventien jaar gevangenisstraf geëist voor het beramen van liquidaties. Van de rechtbank kregen de mannen tot acht jaar cel.

Opzet

De officier van justitie ging in hoger beroep. Volgens het Openbaar Ministerie staat nu (net als in eerste aanleg) vast dat de groep zich bezighield met het voorbereiden van moorden. De rechtbank vond indertijd dat de opzet voor moord niet bewezen was. Het Openbaar Ministerie wijst erop dat de mannen moorden lijken te bespreken in afgeluisterde gesprekken, en ook personen observeerden en volgden.

In het politieonderzoek viel de naam van de voortvluchtige Ridouan Taghi omdat een getuige over hem had verklaard bij de politie. De rechtbank kon de getuige zelf niet horen omdat die niet meer op kwam dagen. Taghi is inmiddels verdacht van opdracht geven voor meerdere moorden. Een broer van Taghi is ook verdachte in 26Koper, er werd drie maanden tegen hem geëist wegens wapenbezit, gelijk aan zijn straf bij de rechtbank. Deze Morad Taghi zit nu gedetineerd in Marokko op verdenking van medeplegen van de dodelijke aanslag in Marrakech.

Boekhouding

De verdachten werden in 2015 aangehouden. Ze hadden een groot aantal wapens en munitie verzameld in een opslagmagazijn in Nieuwegein: 92 automatische wapens, zestien geluiddempers en negen handgranaten, 33 patroonmagazijnen en 4600 kogelpatronen. Verder vond de politie een boekhouding waarin uitgaven voor ‘spotters’ en andere diensten staan vermeld. De rechtbank vond lidmaatschap van een criminele organisatie wel bewezen.

Personen

Als het gerechtshof in Amsterdam eveneens de voorbereidingshandelingen bewezen verklaart dan moet het gaan bepalen of er de intentie was om moorden te plegen zoals het Openbaar Ministerie dat ziet. Ondanks dat er personen waren geobserveerd vond de rechtbank niet bewezen dat de voorbereidingshandelingen juist die personen betroffen. Het Openbaar Ministerie vindt het voldoende als de intentie om moorden te plegen vaststaat. Wie het beoogde slachtoffer zou zijn, of waar en wanneer de moord zou moeten worden gepleegd hoeft van het Openbaar Ministerie niet mee te wegen.