Serieverkrachter: Schandelijk vonnis

Door Wicher Wedzinga

Op 14 oktober 2011 heeft de rechtbank Amsterdam in een cold case-zaak een man veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf voor een serie verkrachtingen, aanrandingen, berovingen en gijzelingen die hij in 1996 had gepleegd. Op zichzelf niet erg opmerkelijk, ware het niet dat het Openbaar Ministerie in deze zaak 4 jaar en 3 maanden gevangenisstraf plus tbs had geëist. 

Op het eerste gezicht en vermoedelijk ook op het tweede gezicht zullen veel mensen die eis veel te laag vinden en de loftrompet steken over de rechters die het eindelijk eens aandurven om een crimineel hard aan te pakken. Hoewel het volgens sommigen ongetwijfeld nog niet hard genoeg is. Het kan altijd gekker, niet waar? Het helpt waarschijnlijk niet, maar de crimineel is uit het zicht en daar gaat het om. Dat de kans groot is dat de tikkende tijdbom later verhevigd afgaat, malen we niet om.

Ook ik kan me de forse gevangenisstraf in beginsel best voorstellen. Het is bepaald niet mis wat de man op zijn kerfstok heeft, gesteld natuurlijk dat hij het heeft gedaan. Toch is het een schandalig en ook een gevaarlijk vonnis, dat in hoger beroep of cassatie geen enkele kans van slagen heeft en over de kop zal gaan. Voor de in 1996 door verdachte (beweerdelijk) gepleegde misdrijven is hij eerst anno 2011 door de rechtbank veroordeeld, terwijl hij in de tussentijd een aantal andere veroordelingen op zijn naam had staan.

In totaal is hij in die tijd tot vijftien jaar en negen maanden veroordeeld. Het misdrijf waarop de zwaarste gevangenisstraf stond was in 1996 en ook later gijzeling. Daarop staat vijftien jaar en dat kan dan met een derde worden verhoogd wanneer de verdachte voor meer misdrijven wordt veroordeeld. Een optelsom leert dat we dan op 20 jaar zitten. Daarvan was dus al vijftien jaar en negen maanden opgesoupeerd. Resteert: 4 jaar en 3 maanden gevangenisstraf.

Deze bizarre rekensom waaraan rechters zijn gebonden is een gevolg van een regeling die in een grijs verleden door de wetgever is ontworpen en die in vakjargon de “samenloopregeling” wordt genoemd.  In artikel 63 Wetboek van Strafrecht – door de bekende jurist Jan Leijten ooit één van de zeven verschrikkingen van het strafrecht genoemd – heeft de wetgever namelijk gezegd dat als iemand wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat was gepleegd voordat hij tot een straf voor andere misdrijven was veroordeeld, het strafplafond wordt verlaagd.

Die regeling is dwingend en in deze zaak onverkort van toepassing. De gedachte daarachter is dat als de opsporing voortvarend en met succes was verlopen, de dader voor zijn oude daden terecht had moeten staan vóór of gelijktijdig met de zaak waarvoor hij later werd veroordeeld. 

In dat geval was het strafmaximum op grond van artikel 57 Wetboek van Strafrecht niet meer dan een derde boven het hoogste maximum. We kennen in Nederland nu eenmaal niet een systeem zoals in de VS waarin iemand tot drie keer levenslang of tot driehonderdertig jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld.

Die regeling is door de rechtbank terzijde geschoven met het kernargument dat “wanneer een verdachte misdrijven pleegt en daarmee wegkomt omdat hij niet in beeld komt als dader en hij vervolgens voor later gepleegde feiten tot een forse gevangenisstraf wordt veroordeeld, mag en kan het niet zo zijn dat hij de dans ontspringt wanneer nieuwe technieken justitie later in staat stellen hem alsnog ter verantwoording te roepen voor aanvankelijk niet opgehelderde misdrijven”. Ondanks alle begrip voor het standpunt van de rechtbank, gaat zij hier duidelijk een brug te ver.

Zij beoordeelt de innerlijke waarde van de samenloopregeling en stelt zich op de stoel van de wetgever. De scheiding der machten wil juist dergelijke op persoonlijke “onderbuik gevoelens” gebaseerde rechterlijke oordelen voorkomen. Het ligt op de weg van de wetgever om de samenloopregeling op de schop te nemen en aan de tijd aan te passen. Het vonnis zal in hoger beroep of cassatie dan ook geen stand houden en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal de eis van het Openbaar Ministerie uiteindelijk worden overgenomen.

Dit tot groot ongenoegen van het pitbullachtige duo “Opstelten” en “Teeven” . Indachtig hun simplistische benadering van het strafrecht  zullen zij, nadat het vonnis is gecorrigeerd, de gelegenheid te baat nemen om zichzelf en hun geestverwant Wilders tevreden te stellen. 

Amerikaanse toestanden dus. De rechtbank heeft in mijn ogen een wildwestvonnis gewezen en ingespeeld op Wildersachtige sentimenten.

Het zou van meer wijsheid hebben getuigd wanneer de rechtbank wel de regeling van artikel 63 Wetboek van Strafrecht had toegepast en in haar overwegingen blijk had gegeven dat de samenloopregeling obsoleet is. Maar de rechtbank heeft er voor gekozen voor “eigen rechter” en voor “wetgever” te spelen. Een dubbelrol die haar niet past en die hopelijk geen navolging krijgt.

Wicher Wedzinga