Uitgangspunt onschuld verdachte is een farce (COLUMN)

De voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering ruimt een belangrijke plaats in voor de overtuiging van de rechter. Het lijkt er op alsof de overtuiging van de rechter pas wordt gevormd na de behandeling ter terechtzitting van een dossier dat hem door het Openbaar Ministerie is aangereikt.

Door Jan Boone

Het is volstrekt uitgesloten dat een rechter na het lezen van een dossier van 16.000 pagina’s, niet tot de overtuiging zou komen dat de verdachte schuldig is. Van een rechter kan in redelijkheid niet worden verwacht dat hij nog steeds uitgaat van de onschuld van de verdachte na het lezen van duizenden pagina’s, bladzijde na bladzijde, waarin de bewijzen voor de schuld van de verdachte zijn opgestapeld.

De behandeling ter terechtzitting van het dossier beperkt zich in bijna alle gevallen dan ook tot een opsomming van bewijsmiddelen zoals die zich in het dossier bevinden. Een selectie die door de rechter wordt gemaakt bij de voorbereiding van de zaak en waarop hij de verdachte zal veroordelen.

In de praktijk betekent dit dat de verdachte in feite zich verdedigt tegen de overtuiging van de rechter.

Welke middelen heeft de verdachte nu om de overtuiging van de rechter om te buigen? Eigenlijk geen. De middelen die de verdachte ter beschikking zijn gesteld, zijn het horen van getuigen, forensisch onderzoek, uitluisteren van telefoontaps en controle op de juiste weergave, en nog een aantal andere mogelijkheden. Echter in de praktijk worden die verzoeken getoetst aan de overtuiging van de rechter.

Om een aantal voorbeelden te noemen:

  • verzoeken tot het horen van getuigen moeten volgens de Hoge Raad zodanig uitvoerig worden gemotiveerd, dat afwijzing op voorhand al bijna vaststaat. ‘Onvoldoende gemotiveerd’ heet het dan.
  • het horen van getuigen wordt ook vaak geweigerd op grond van: ‘de noodzaak is niet gebleken’,
    of: ‘de rechter acht zich voldoende voorgelicht’,
  • en ook: ‘de getuige kan niet gehoord worden omdat zijn veiligheid onvoldoende kan worden gegarandeerd’.

Zelfs als evident blijkt dat een dossier kennelijk niet voldoet aan minimale eisen van betrouwbaarheid, gaat de rechter daaraan vrijwel altijd voorbij. Een dergelijke vaststelling zou immers dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens grove schending van de rechten van de verdachte, doch ook dan lijkt de rechter de zaak met de mantel der liefde te bedekken. Bij wet en jurisprudentie is immers vastgesteld dat hij niet mag besluiten tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Vaststaat dan ook dat de rol van de advocaat in het strafproces lijkt uitgespeeld, nu hij zich namens de verdachte moet verweren tegen de overtuiging van de rechter, zonder dat hij daarvoor de nodige wapens heeft.

Door nu voor die overtuiging ook nog een belangrijke plaats in de nieuwe versie van het Wetboek van Strafvordering in te ruimen, is hiermee ook wettelijk vastgelegd dat bewijs niet nodig is en de overtuiging van de rechter voldoende is voor veroordeling.

Vonnissen zijn dan inmiddels ook verworden tot formulering van de overtuiging van de rechter, die hij voor de goegemeente voorziet van feiten en omstandigheden die hij dan bewijsmiddelen noemt.

Dossiers waaruit geen bewijsmiddelen blijken, bestaan niet. Het idee dat de rechter zou vrijspreken omdat hij bij bestudering van het dossier weliswaar meent dat die bewijsmiddelen tot veroordeling kunnen leiden maar dat hij daaruit niet de overtuiging van de schuld van de verdachte heeft gekregen, is een valse voorstelling van zaken.

Het hele strafproces zit derhalve vast op de overtuiging van de rechter dat de verdachte schuldig is. Het uitgangspunt: de verdachte is onschuldig tot dat zijn schuld in hoogste instantie bewezen, is derhalve een farce.

De zaak wordt nog griezeliger, nu immers het slachtoffer een belangrijke rol heeft gekregen in het strafproces en in feite de verdachte niet alleen wordt veroordeeld op de overtuiging van de rechter, maar nu ook nog wordt besprongen door de advocaat van het slachtoffer, die samen met de officier van justitie de onderste steen boven haalt om de overtuiging van de rechter toch in ieder geval overeind te houden. De rol van de advocaat in het verdedigen van de verdachte lijkt uitgespeeld. Tegen overtuiging valt niet te vechten.

Jan Boone is strafadvocaat te Wijk bij Duurstede.