Wie belt er nou nog?

In 2010 Nederland zijn in Nederland 22.006 machtigingen voor een telefoontap afgegeven. Dat blijkt uit een studie van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie Justitie. Nederland is daarmee nog steeds – waarschijnlijk naast Italië – in absolute zin één van de koplopers in de wereld. Maar het WODC concludeert dat de netto winst van al dat tappen af aan het nemen is: het levert zelden direct bewijs op en verdachten weten steeds beter alternatieve “veilige” communicatie te vinden.

In tegenstelling tot landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten levert de Nederlandse overheid slechts mondjesmaat transparantie over de aantallen taps. Voor 2005 werd zelfs helemaal geen enkele informatie verstrekt. Ook voor de studie over tappen van het “eigen” WODC konden kennelijk geen recentere data dan over 2010 op tafel komen.

Ook blijkt uit de studie dat nog steeds slordig wordt omgegaan met notificatie van taplasten aan verdachten als het onderzoek wordt gestopt. In 2006 bleek dat de verplichte vernietiging van telefoontaps na ene onderzoek niet altijd plaatsvindt. in hoeverre de informatie die over de lijn is gekomen voortleeft in de politiearchieven is ook niet duidelijk. In de WODC-studie wordt daarover geen woord vuil gemaakt.

In de studie staat dat criminelen steeds meer communiceren via diensten op internet, en die zijn niet altijd af te luisteren. In de eerste plaats omdat niet alle voice over IP (VOIP) of chatdiensten technisch aftapbaar zijn. In de tweede plaats omdat er discussie is of een dienst als Skype verplicht aftapbaar zou moeten zijn, en dat evenzeer technisch nog niet kan, terwijl ook nog de vraag speelt of er jurisdictie is om aan Skype eisen te stellen. En ten slotte mist de politie de expertise om op dezelfde schaal effectief gebruik te kunnen maken van internettappen als dat nu met telefoontappen gebeurt.

In 2010 werden slechts 1.704 internettaps geplaatst.

Doordat telecommunicatie “fragmenteert”, dat wil zeggen over steeds meer media verloopt, rijst de vraag of de politie niet andere middelen moet inzetten. Dat is echter in Nederland een probleem doordat in tegenstelling tot het buitenland middelen als infiltratie door criminele informanten of direct afluisteren minder snel of niet zijn toegestaan.

Demissionair minister Opstelten van Veiligheid en Justitie heeft onlangs toegezegd dat hij in het najaar de Kamer zal informeren of hij burgerinfiltratie weer wil toestaan. 

Doorleveren van drugs die op de vrije markt komen, zoals in de IRT-affaire in de jaren negentig, is misschien een ‘noodzakelijk kwaad’ denken de onderzoekers. Maar dan moet er wel een zekere transparantie zijn. Dus niet zoals in de Turkse heroïnezaak die onlangs sneuvelde bij de rechtbank en waarover hoge ambtenaren het nodig vonden te liegen.

In de studie staat dan ook een pleidooi van hoogleraar Cyrille Fijnaut over een uitbreiding van kroongetuigenregeling naar Italiaans voorbeeld.   

Hier de hele studie (pdf).

Zie ook:

Telefoontaps steeds minder waardevol