Kinderen mogen niet thuis bellen met EBI-gedetineerde

De kinderen van Ali G. mogen niet vanuit huis met hem bellen. In kort geding had G. geëist dat zijn kinderen vanuit huis met hem zouden moeten kunnen telefoneren. Strenge regels voor telefonisch contact met de buitenwereld bepalen dat familieleden naar een penitentiaire inrichting (PI) van justitie moeten om telefonisch contact met een gedetineerde in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught te kunnen hebben.

Fruitbedrijf

De rechter heeft vrijdag bepaald dat ook voor de drie minderjarige kinderen de regels van toepassing moeten blijven.

G. is in september 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaar en 10 maanden voor onder meer medeplegen van uitlokking van vijftien aanslagen op (ex)medewerkers van fruitbedrijf De Groot in Hedel. Hij is ook veroordeeld voor aanslagen die zijn gepleegd terwijl hij gedetineerd zat.

Aanscherpen

In december 2022 heeft de minister van Rechtsbescherming de huisregels in de EBI laten aanscherpen. EBI-gedetineerden in de zwaarste regimes mogen tien minuten bellen met familieleden als die familieleden zich bevinden in een door de minister aangewezen politiebureau of een PI.

Tien minuten

G. en zijn gezin vinden dat telefonisch contact door deze huisregel praktisch onmogelijk wordt gemaakt. De minister heeft voor hen alleen een tiental PI’s aangewezen, en geen politiebureaus. Het gezin is aangewezen op het openbaar vervoer. Voor een gesprek van maximaal tien minuten zijn ze ongeveer twee uur onderweg. Dat levert problemen op met de schooltijden van de kinderen.

Volgens G. waren de Europese rechten van het kind en gezin in het geding.

De Staat heeft gewezen op het maatschappelijk belang. Het voortzetten van crimineel handelen vanuit de EBI-detentie moet onmogelijk zijn.

Minister

De rechter wijst vordering tot de verruiming van belmogelijkheid voor de vrouw en kinderen af.

In februari had G. al gevraagd om schorsing van deze maatregel bij de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ. Die wees dit verzoek af. Toen is geoordeeld dat de regel naar voorlopig oordeel niet in strijd is met hogere wet- en regelgeving.

De rechter geeft wel de minister in overweging om na te gaan of de uitbreiding van de inbelmogelijkheid toch niet tot een verantwoorde mogelijkheid behoort.

De rechter verklaart de vordering van G. zelf niet-ontvankelijk. G. kan als gedetineerde zijn klacht alleen aanhangig maken bij de beklag- en beroepscommissie (RSJ), aldus de rechter. Maar die had zijn klacht dus al afgewezen.

Zie de uitspraak.