Rechtbank bevoordeelt bekennende verdacht niet

In een grote cocaïnezaak voor de rechtbank in Den Haag heeft de rechtbank bij de schorsing van de voorlopige hechtenis een bekennende verdachte niet anders behandeld dan twee zwijgende verdachten. In reactie heeft de officier van justitie laten weten dat deze uitspraak tot gevolg kan hebben dat de het Openbaar Ministerie zich in de toekomst mogelijk vaker zal verzetten tegen schorsing van bekennende verdachten, en ook dezelfde eis zal vragen als bij zwijgende verdachten.

Door @Wim van de Pol

Een en ander speelde vorige week in de cocaïnezaak “Limoen” over de import van 345 kilo cocaïne in mei vorig jaar, en (onder meer) handel in cocaïne en MDMA, waarin drie verdachten terechtstonden.

Eén van de verdachten heeft zijn bijdrage bekend, de andere twee hebben gezwegen. Op de zitting verzette de officier van justitie zich niet tegen een schorsingsverzoek van de hechtenis van de bekennende verdachte. Maar er was wel verzet tegen de schorsing van de andere twee.

Drukmiddel

De rechtbank oordeelde dat er in alle drie gevallen bewijs ligt en dat er ook geldige redenen zijn om de drie langer vast te houden, zoals herhalingsgevaar en een geschokte rechtsorde. De rechtbank weegt dat alles af tegen de persoonlijke omstandigheden van de verdachten als het gaat om verzoeken om de voorlopige hechtenis te schorsen. In dit geval schorste de rechtbank de hechtenis van alledrie de verdachten:

De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen de schorsing van van de voorlopige hechtenis van de medeverdachte, onder andere omdat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de medeverdachte niet zwaarder wegen dan de door de (andere) verdachte(n) aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Onder die omstandigheden zou het afwijzen van het schorsingsverzoek neerkomen op het gebruik van de schorsing als een drukmiddel om een verklaring af te leggen.

De rechtbank onderstreept hiermee dat volgens de wet een verdachte zonder meer het recht heeft om te zwijgen.

Gevolgen

Volgens advocaat Michel van Stratum heeft de officier van justitie na afloop aan de rechtbank laten weten bezorgd te zijn over de uitspraak. Van Stratum: ‘hij is van mening dat deze uitspraak verstrekkende gevolgen kan hebben voor standpunten die het OM in de toekomst over voorlopige hechtenis zal innemen, en ook bij het formuleren van een strafeis. De proceshouding van een verdachte is dan niet meer van doorslaggevend belang voor het OM.’

Einddossier

In grote strafzaken zitten verdachten soms jaren in voorlopige hechtenis terwijl het onderzoek van de politie nog voortduurt en de officier van justitie dan periodiek stukken met bewijs aan de rechtbank stuurt. In Nederland zitten verdachten in vergelijking met andere Europese landen gemiddeld lang in voorlopige hechtenis. De laatste jaren schorsen rechtbanken in grote drugszaken die lang duren de hechtenis van verdachten vaak als er geen zicht is op een einddossier.

Van Stratum: ‘de uitspraak van deze rechtbank is daarmee in lijn en ook met de visie van het Europese Hof in Straatsburg dat vindt dat voorlopige hechtenis niet bedoeld is als voorschot op een eindoordeel over een zaak. Vroegtijdig meewerken met de politie, en bekennen, mag niet zonder meer lonen. Het maakt de daad niet minder strafbaar.’

In het algemeen adviseren advocaten in strafzaken aan hun cliënten heel vaak om geen verklaringen af te leggen voordat er een zogeheten “einddossier” bij de rechtbank ligt. Dan is het politie-onderzoek klaar en zal de zaak inhoudelijk behandeld gaan worden. Op dat moment kan de verdachte in de visie van de advocaten het beste zijn strategie voor verdediging bepalen en besluiten over het afleggen van een verklaring.