Rechtbank heft hechtenis Soerel op (UPDATE)

De rechtbank in Amsterdam heeft de voorlopige hechtenis van Dino Soerel opgeheven. De rechtbank maakte korte metten met het bewijs dat er nu ligt tegen Soerel voor betrokkenheid bij de moorden op Thomas van der Bijl en Kees Houtman en deelname aan een criminele organisatie die liquidaties pleegde. Soerel blijft nog wel vastzitten omdat hij onlangs in hoger beroep is veroordeeld voor drugshandel tot zeven jaar cel, in een andere zaak.

De tussenbeslissing zegt volgens de rechtbank niets over het eindoordeel. Maar gezien het gegeven dat de rechtbank ook stelt op korte termijn geen extra bewijs te verwachten kan dit niet anders worden gezien dan een voorschot op het vonnis. Het OM heeft kennelijk tegen Dino Soerel onvoldoende bewijs.

Dit oordeel is voor het Openbaar Ministerie vernietigend, omdat Soerels door de officieren van justitie steeds is neergezet als één van de grote mannen achter de Amsterdamse onderwereldmoorden.

Officier van justitie Betty Wind zei de uitspraak ‘fijn’ te vinden voor Soerel, en dat zij niet in beroep zal gaan tegen het vonnis. De advocaat van Soerel, Nico Meijering, zei bijzonder blij en opgelucht te zijn. ‘Ik heb het gevoel gehad in de zaak Soerel te moeten vechten tegen een overmacht. Het is nu alsof we een mammoet hebben gevloerd.’

Het belangrijkste bewijs tegen Soerel was de verklaring van Peter la S. Die heeft gezegd dat hij samen met Jesse R. in oktober 2005 naar de discotheek Baja in Rotterdam is geweest en dat hij later van R. hoorde dat deze daar Soerel en Ali A. had ontmoet. R. zou daar drie nieuwe liquidatie-opdrachten hebben gekregen. De volgende dag zou R. in Diemen van Soerel de namen hebben gehoord van Kees Houtman, Thomas van der Bijl en Ruud Hillegers.

De rechtbank vindt het van belang dat La S. dit niet zelf heeft gehoord. Bovendien is La S. een kroongetuige, wiens verklaringen extra moeten worden getoetst.

En ten slotte bleek pas onlangs dat La S. ook Willem Holleeder een rol toedicht in de moordopdrachten. La S. heeft geweigerd hierover verdere vragen te beantwoorden. ‘Daardoor is het beeld dat La S. heeft geschetst van de opdrachtverstrekking er niet helderder op geworden’, aldus de rechtbank.

De rechtbank vindt dat er nu ‘substantiëel ander bezwarend materiaal moet zijn dat wijst op de betrokkenheid van Soerel bij moordopdrachten.’

De rechtbank vindt ook de verklaringen van anonieme getuige Q5 niet sterk. Die verklaarde onder meer van een contact van Soerel te hebben gehoord dat Holleeder en Soerel conflicten hadden met Thomas van der Bijl, en dat een aantal mensen ‘eraan’ zouden moeten. Q5 spreekt over een andere Baja-club dan La S, aldus de rechtbank en bovendien is diens bron onbekend gebleven. Q5 kon niet rechtstreeks worden gehoord door de rechtbank. En verder zijn niet alle vragen aan Q5 gesteld in verband met diens veiligheid. Wettelijk kan een anonieme getuige niet de beslissende schakel in het bewijs vormen.

Ook de verklaring van Maria Houtman, de weduwe van Kees Houtman is onvoldoende bewijs zegt de rechtbank. Houtman zou van Thomas van der Bijl hebben vernomen dat in de Baja Beach Club aan Jesse R. een briefje was uitgereikt met de namen van drie slachtoffers: Kees Houtman, Thomas van der Bijl en Atilla Önder. De rechtbank vindt dat er te veel ‘haken en ogen’ aan deze verklaring zitten. Maria Houtman legde pas begin 2009 een verklaring af over deze gebeurtenis. Los daarvan vindt de rechtbank het ‘onaannemelijk’ dat Van der Bijl aanwezig is geweest bij een aan hemzelf gerichte moordopdracht.

Ook het andere bewijs, zoals een opmerking van een veroordeelde moordenaar van Thomas van der Bijl, dat Soerel ‘De Commissaris’ zou zijn werd van tafel geveegd als onvoldoende. Over opmerkingen van Willem Endstra over Soerel zei de rechtbank dat ‘niet blijkt’ dat Endstra zelf ervaringen met Soerel heeft gehad. Er is ook geen bewijs dat Soerel Endstra heeft bedreigd op diens kantoor.

De rechtbank stelt me nadruk dat met deze tussenuitspraak geen oordeel is gegeven over de geloofwaardigheid van kroongetuige Peter la S. of over de vraag of het Openbaar Ministerie de kroongetuige-regeling goed heeft toegepast.