Vier minderjarigen samen veroordeeld voor neerschieten 17-jarige

De rechtbank Den Haag heeft dinsdag vier minderjarige jongens veroordeeld voor het neerschieten van een 17-jarige jongen in een speeltuin in Zoetermeer, vorig jaar op 15 mei. De schietpartij gebeurde overdag. Het slachtoffer werd door twee kogels geraakt: in zijn bovenbeen en in zijn linkerschouder. Hij overleefde maar liep naast de schotwonden ook een klaplong, een gebroken rib en een gebroken dijbeen op.

Motief

De rechtbank gaat er van uit dat het motief voor de schietpartij lag in een steekpartij medio 2021, eveneens in Zoetermeer. Het huidige slachtoffer is wegens betrokkenheid daarbij in november 2022 veroordeeld. Een van de slachtoffers van die steekpartij werd dinsdag door de rechtbank als mededader veroordeeld.

Opzet

De rechtbank veroordeelt de jongens voor poging tot doodslag. Er was volgens de rechtbank wel opzet om het slachtoffer neer te schieten maar van een vooraf gemaakt plan is niet gebleken. Daarom spreekt de rechtbank de jongens vrij van poging tot moord. De rechtbank acht wel bewezen dat de daders opzet hebben gehad op de dood, al dan niet in voorwaardelijke zin.

Samenwerking

Er was verder sprake van voldoende nauwe samenwerking tussen de daders om hen allemaal verantwoordelijk te achten. Het maakt daarbij niet uit dat onduidelijk is gebleven wie van de jongens heeft geschoten.

Enige weken na de schietpartij werd nog een 17-jarige in Zoetermeer neergeschoten. Dat was het gevolg van een confrontatie tussen jongens uit Delft en Zoetermeer.

Jeugddetentie

De daders krijgen allen jeugddetentie, drie van hen één jaar. De vierde twee maanden extra jeugddetentie voor drie andere delicten.

De rechtbank heeft een deel van de straffen voorwaardelijk opgelegd mét jeugdreclasseringstoezicht. Het is noodzakelijk dat de daders voor een langere periode op verschillende gebieden worden (bij)gestuurd en ondersteund, aldus de rechtbank.

Daarnaast hebben de vier ook forse taakstraffen gekregen.

Schokkend

De rechtbank noemt het schokkend dat de daders niets hebben willen vertellen over wat er is gebeurd en op geen enkele manier berouw of inzicht hebben getoond in de ‘gruwelijkheid van hun daad’. De rechtbank maakt zich daarover ernstige zorgen omdat de kans op herhaling hierdoor aanzienlijk lijkt.